In de loop van de zestiende eeuw begon Amsterdam een eigen gezicht te krijgen, met allerlei bijzondere gebouwen.
Veel karakteristieke Amsterdamse gebouwen uit de zeventiende eeuw zijn gebouwd in de stijl van de zogenaamde Hollandse Renaissance: klassieke elementen, zoals zuilen en kapitelen, werden daarbij op een creatieve en speelse manier toegepast en met andere ornamenten gecombineerd tot een decoratief en verrassend geheel.
De vrijheden die de bouwmeesters van de Hollandse Renaissance zich permitteerden met de klassieke orden riepen wel weerstand op bij critici die strenger in de leer waren en vonden dat er niet gesold mocht worden met de klassieke bouwprincipes. Dit leidde tot een vorm van classicisme die terug te vinden is in het stadhuis (nu paleis) op de Dam.
Aan het eind van de zeventiende eeuw ontstond een meer sobere stijl van bouwen, die kenmerkend bleef voor een groot deel van de gebouwen die tot halverwege de negentiende eeuw in Amsterdam verrezen. Vanaf het midden van de negentiende eeuw deden verscheidene ‘neostijlen’ hun intrede in het stadsbeeld: het neoclassicisme (Maagdenhuis), de neogotiek (Dominicuskerk) en de neorenaissance (Stadsschouwburg).
Tegen het eind van de negentiende eeuw overheerste vooral een zeker eclecticisme. Goede voorbeelden zijn het Rijksmuseum en het Centraal Station, ontworpen door de bekendste architect van die tijd, P.J.H. Cuypers. In de nadruk die hij legde op de constructie van een gebouw – in plaats van vooral op de decoratie – en op de materialen waarmee hij bouwde, was Cuypers een belangrijke vernieuwer.
Berlage (zie foto) bouwde voort op die principes van Cuypers, maar brak met de historische vormentaal. Een heldere constructie en eerlijk materiaalgebruik stonden bij Berlage voorop. Een straat beschouwde Berlage niet meer als een aaneenschakeling van huizen, maar als een blok dat in zijn geheel vorm moest krijgen, als een beeldhouwwerk. Dat was ook het uitgangspunt van de architecten van de Amsterdamse School. Lees hier verder over de Beurs van Berlage, één van de architectonische hoogtepunten van Berlage.
De beweging die het Nieuwe Bouwen genoemd werd, richtte zich nadrukkelijker op de functionaliteit van het ontwerp. Moderne technologie werd ingezet om bruikbare en gezonde woningen, scholen en werkplaatsen te bouwen, vaak met geometrische vormen Tegen deze strakke functionaliteit verzetten de architecten van het in 1947 opgezette architectuurtijdschrift Forum zich weer. Voor de complexe behoeften van de mens bouwden zij gebouwen vol ruimten met overlappende functies en drempelgebieden tussen openbaar en besloten.
Vanaf de jaren zestig verrezen er steeds meer fantasieloze gebouwen in Amsterdam, als weinig geslaagde vorm van modernisme. Een reactie – het zogenoemde postmodernisme – kon niet uitblijven. De architectuur van de laatste jaren wordt juist weer gekenmerkt door een grote variatie in het gebruik van kleuren, vormen en materialen.